Op een winderige middag in mei praat ik gezellig met Irene Hemelaar (56), Pride‑icoon en onvermoeibare activiste. We zitten bij het kleurrijke strandcafé Buiten aan de Sloterplas. Ik wil namelijk meer komen te weten over Irenes boeiende en bewogen levensloop.

 

Irene Hemelaar (Foto: Coos van der Pol)

  

‘Troelepetoel’

Irene is geboren en getogen in Amsterdam en komt naar eigen zeggen uit een echt arbeidersgezin: haar vader was cv-monteur, haar moeder verpleegkundige. Ondanks dat het een ouderwetse rooms-katholieke familie was, leverde het weinig problemen op toen Irene op haar negentiende uit de kast kwam als lesbienne. ‘Mijn moeder vond het helemaal geen issue, en mijn vader zei dat ik altijd zijn “troelepetoel”– zeg maar “schattebout”– zou blijven. Mijn vier oudere broers waren zelfs opgelucht, omdat alle mannen volgens hen klootzakken waren, en dus zou ik dat gedoe in ieder geval niet in huis halen.’

Als eerste in haar familie ging Irene naar de universiteit. Na een paar ‘gesjeesde studies’, richtte ze zich op een zangcarrière. ‘Eerst zong ik in een a capella-groep en daarna trad ik op allerlei plekken op. Mijn droom kwam in 1997 uit toen ik gecast was in een jeugdmusical, maar deze droom was helaas van korte duur, want de regisseur pestte mij nog in de repetitieperiode weg.’

 

Activisme

Irene gooide het vervolgens over een andere boeg. ‘Ik wilde natuurlijk wel werken. Via een uitzendbureau kwam ik terecht bij de FNV als secretaresse op de juridische afdeling en daar kreeg ik al snel een vast contract. Ik kon namelijk heel snel typen.’

Twee jaar later was er een reorganisatie bij FNV. ‘Toen kon ik, bofkont, met een gouden handdruk vertrekken, waardoor ik studieschuldvrij mijn eigen bedrijf, “Heavenly Creature Producties”, kon beginnen. Met dat bedrijf opereer ik sinds die tijd als “allesdoener” – niet alleen zing ik, ik verzorg ook bijvoorbeeld trainingen en geef juridisch advies aan artiesten.’

Om verzekerd te zijn van een basisinkomen ging Irene voor een dag per week als ambtelijk secretaris aan de slag bij de ondernemingsraad van de Schorerstichting. Hier werd ze geconfronteerd met de ongelijkheid in de lhbti+-wereld:

‘De Schorerstichting hield zich bezig met de gezondheid van zowel homo’s als lesbo’s – tenminste tot het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport in 2005 besloot voortaan alleen geld beschikbaar te maken voor de gezondheid van homomannen. Ze vonden dat er geen reden was om aan te nemen dat het slechter zou gaan met het welbevinden van lesbische en bi-vrouwen dan dat van heterovrouwen. Jaren van onderzoek in andere landen wees toen al uit dat dit wel degelijk het geval was. We begonnen daarom een maandelijks overleg met een groeiende groep vrouwen, waaruit in 2006 Stichting OndersteBoven ontstond. We deden er vervolgens drie jaar over om samen met de UvA het eerste Nederlandse onderzoek te realiseren, wat inderdaad aantoonde dat het aanmerkelijk slechter ging met het welbevinden van lesbische en bi-vrouwen.’

Toen Irene deze ongelijkheid eenmaal had gezien, kon ze het niet niét meer zien. Zo is haar activisme voor gelijke rechten van de ondervertegenwoordigde groepen binnen de regenbooggemeenschap begonnen.

 

Pride

Irene werd in 2006 voorzitter van OndersteBoven. Twee jaar later trad ze als bestuurslid toe bij ProGay, die destijds Gay Pride Amsterdam organiseerde. En in 2010 werd zij onbezoldigd voorzitter van ProGay, wat non-stop ploeteren voor haar betekende:

‘Na me helemaal kapot te hebben gewerkt bij het organiseren van Pride in 2011 en met nul euro op mijn bankrekening, heb ik een ultimatum aan het bestuur gesteld. Ik moest betaald worden, anders zou ik vertrekken.’

Het bestuur ging hiermee akkoord, en Irene werd bezoldigde directeur van Pride.

 

Inclusiever

In haar leidende rol bij Pride wilde Irene nadrukkelijk het evenement inclusiever maken. ‘Meer groepen mensen moesten zichzelf kunnen herkennen in de Pride.’ Zij is geslaagd in deze missie, vindt ze. ‘Ik kwam bij Pride, en het was – héél kort door de bocht – alleen maar “homomannen pride”, met bijna niks voor vrouwen. Ik heb in 2009 samen met Agnita Vriend en Inga Mielitz het vrouwenprogramma LesBian Pride van de grond getrokken. Er ontstonden hierdoor veel meer activiteiten door en voor vrouwen, en steeds meer vrouwen hebben het initiatief genomen om dingen zelf te organiseren. De jaren daarna heb ik me samen met bi-, trans- en intersekse mensen ingezet om hun activiteiten onderdeel van Pride te maken.’

Maar dit kwam allemaal met een hoog prijskaartje voor Irene. ‘Ik ben goed in het bij elkaar brengen van mensen en het wegnemen van spanningen, maar het constant laveren tussen verschillende belangen was erg vermoeiend. Er waren altijd ruziënde partijen bij de Pride. Ik kreeg bij tijd en wijle veel bagger over me heen, en zelfs een keer het etiket “de meest gehate vrouw van de gay community”. Ik ervoer veel stress en die at ik weg, met als gevolg een voortdurend jojoënd gewicht.’

Irene vertrok bij de Pride in 2016. ‘Na de EuroPride Amsterdam dat jaar waar de hele regenbooggemeenschap onderdeel van uitmaakte, was mijn klus klaar’, legt ze uit. Bij haar afscheidsfeest kreeg ze de Frans Banninck Cocqpenning uit handen van burgemeester Eberhard van der Laan, die over Irene zei: ‘Met haar enthousiaste en innemende persoonlijkheid heeft zij diverse lhbti+-groepen weten te stimuleren en te activeren.’

 

Verplichting

Niet alleen bij Pride knokte Irene voor gelijke rechten voor iedereen. In 2015 gaf ze als Nederlandse Vrouwenvertegenwoordiger een speech bij de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties over mensenrechten voor lbt‑vrouwen en mensen met een intersekse-conditie, waarvoor ze een daverend applaus kreeg, ook van vertegenwoordigers uit landen waar queer zijn strafbaar is. In mei 2016 kwam Irene bij de FNV terug, nu als trainer en strategisch adviseur. En ze werd weer actief bij OndersteBoven in 2017.

Desondanks is het niet altijd even makkelijk voor Irene om de moed erin te houden. ‘Ja, de wereldwijde backlash tegen queers stemt me vaak somber. Maar zolang ik kan doen alsof ik een witte heteroseksuele vrouw van middelbare leeftijd ben, en daardoor af en toe pauze kan nemen van anti-LHBTIQA+-sentiment, terwijl mijn transzusje van kleur dat niet kan, voel ik me verplicht om deze gelijkheidsstrijd te blijven voeren.’

Zo is Irene sinds april 2025 co-voorzitter van QUEER 365, een alliantie die probeert de weerbaarheid van kwetsbare lhbti+-ers te vergroten. Verder zet ze zich in voor de leefbaarheid van haar eigen stadsdeel, Nieuw-West, bijvoorbeeld door gesprekken over veiligheid te faciliteren. Samen met OndersteBoven en vrouwen(organisaties) uit Nieuw‑West organiseert ze ook op 12 en 13 juli dit jaar het Brave New West buurtfestival, een Vrouwen+ Meiden Cultuurpodium.

 

Vruchten afwerpen

Hoewel Irene nog steeds bruisend van energie is, denk ze er toch weleens eraan om het wat rustiger te doen. ‘Zes jaar geleden kreeg ik – gelukkig in een zeer vroeg stadium - de diagnose dubbele borstkanker, en vlak voor de bestraling startte, kreeg ik een maculagat in mijn linkeroog, waaraan ik meteen moest worden geopereerd. Ik moest daarna een gastric bypassoperatie ondergaan om met een gezond gewicht de kans op terugkeer van de kanker te minimaliseren en moest vervolgens ook nog een operatie krijgen om een netvliesloslating in mijn rechteroog te behandelen.’

‘Door al dat gekwakkel weet ik dat het leven zomaar anders kan verlopen dan je had gepland. Bovendien woon ik sinds 2016 samen met mijn beste vriendin Mireille, en ik wil meer genieten van ons mooie huis en onze prachtige tuin en ook af en toe gewoon lekker niksen.’

Na zoveel jaar zich keihard te hebben ingespannen voor de regenbooggemeenschap lijkt het Irene heerlijk als een jongere generatie het overneemt. ‘Het is een enorme blijk van waardering dat we met al het harde werk het vertrouwen hebben van de gemeente en Europa om allerlei mooie en belangrijke dingen rond queer vrouwen en veiligheid te kunnen organiseren. En met een paar jaar hoop ik dat dit werk zijn vruchten zo heeft afgeworpen dat we allemaal veiliger over straat kunnen gaan en een fijn en vrij leven kunnen leiden.’